• flan·dri·cis·me
enkelvoud meervoud
naamwoord flandricisme flandricismen
verkleinwoord - -

het flandricismeo

  1. (taalkunde) (pejoratief) woord of uitdrukking overgenomen uit het Vlaams of gevormd naar Vlaams voorbeeld
     Verheije: "In een dialoog kan natuurlijk wel eens een Zuid-Nederlands woord zitten, maar verder haalt de bureauredactie heel streng alle flandricismen of belgicismen uit onze boeken."[1]
     Het ligt voor de hand, dat een Noordnederlander, bij het lezen van geschriften van Vlamingen, herhaaldelijk een vermeende Zuidnederlandse afwijking moest optekenen die feitelijk volstrekt geen flandricisme is, doch alleen een lapsus, soms een formidabele vergissing van een auteur, iets dat tenslotte evenmin Zuid- als Noordnederlands is.[2]
[1] benamingen voor barbarismen in het Nederlands:
  1.   Weblink bron
    Ed van Eeden
    “Een vette streep door de flandricismen” (12 mei 1999) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    J.L. Pauwels
    Het Algemeen Beschaafd in Vlaanderen. in: De Nieuwe Taalgids., jrg. 42 nr. 1 (januari/februari 1949), J.B. Wolters, Groningen / Batavia, p. 23