fixeren
- fixe·ren
- ww: afgeleid van het Franse fixer (met het achtervoegsel -eren), in de betekenis van ‘vastmaken, vastleggen’ voor het eerst aangetroffen in 1485 [1][2][3]
- zn: fixeer zn met de uitgang -en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
fixeren |
fixeerde |
gefixeerd |
zwak -d | volledig |
fixeren
- overgankelijk de blik onafwendbaar op iets richten
- Hij fixeerde zijn blik op de secondewijzer van de klok.
- (fotografie) overgankelijk een ontwikkeld fotografisch beeld vastleggen door een behandeling met bijvoorbeeld een thiosulfaatoplossing
- Deze foto is niet goed gefixeerd en verkleurt daarom.
- inergatief de gedachten alsmaar om een bepaalde zaak laten draaien
1.
- Het woord fixeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fixeren" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ fixeren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "fixeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be