fijnmaken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van fijnmaken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | fijnmaken | fijn te maken | ||||||||
toekomend | zullen fijnmaken fijn zullen maken |
te zullen fijnmaken fijn te zullen maken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben fijngemaakt | te hebben fijngemaakt | ||||||||
toekomend | fijngemaakt zullen hebben | fijngemaakt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
fijnmakend | fijngemaakt | ev. maak fijn |
mv. verouderd maakt fijn |
make fijn (bijzin) fijnmake | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | maak fijn | maakt fijn | maakt fijn | maakt fijn | maakt fijn | maken fijn | maken fijn | maken fijn | |||
verleden (o.v.t.) | maakte fijn | maakte fijn | maakte fijn | maakte fijn | maakte fijn | maakten fijn | maakten fijn | maakten fijn | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal fijnmaken | zult/zal fijnmaken | zult/zal fijnmaken | zult fijnmaken | zal fijnmaken | zullen fijnmaken | zullen fijnmaken | zullen fijnmaken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou fijnmaken | zou fijnmaken | zou(dt) fijnmaken | zoudt fijnmaken | zou fijnmaken | zouden fijnmaken | zouden fijnmaken | zouden fijnmaken | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | fijnmaak | fijnmaakt | fijnmaakt | fijnmaakt | fijnmaakt | fijnmaken | fijnmaken | fijnmaken | |||
verleden (o.v.t.) | fijnmaakte | fijnmaakte | fijnmaakte | fijnmaakte | fijnmaakte | fijnmaakten | fijnmaakten | fijnmaakten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal fijnmaken fijn zal maken |
zult/zal fijnmaken fijn zult/zal maken |
zult/zal fijnmaken fijn zult/zal maken |
zult fijnmaken fijn zult maken |
zal fijnmaken fijn zal maken |
zullen fijnmaken fijn zullen maken |
zullen fijnmaken fijn zullen maken |
zullen fijnmaken fijn zullen maken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou fijnmaken fijn zou maken |
zou fijnmaken fijn zou maken |
zou(dt) fijnmaken fijn zou(dt) maken |
zoudt fijnmaken fijn zoudt maken |
zou fijnmaken fijn zou maken |
zouden fijnmaken fijn zouden maken |
zouden fijnmaken fijn zouden maken |
zouden fijnmaken fijn zouden maken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb fijngemaakt | hebt fijngemaakt | hebt/heeft fijngemaakt | hebt fijngemaakt | heeft fijngemaakt | hebben fijngemaakt | hebben fijngemaakt | hebben fijngemaakt | |||
verleden (v.v.t.) | had fijngemaakt | had fijngemaakt | had fijngemaakt | hadt fijngemaakt | had fijngemaakt | hadden fijngemaakt | hadden fijngemaakt | hadden fijngemaakt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal fijngemaakt hebben | zal/zult fijngemaakt hebben | zult/zal fijngemaakt hebben | zult fijngemaakt hebben | zal fijngemaakt hebben | zullen fijngemaakt hebben | zullen fijngemaakt hebben | zullen fijngemaakt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou fijngemaakt hebben | zou fijngemaakt hebben | zou/zoudt fijngemaakt hebben | zoudt fijngemaakt hebben | zou fijngemaakt hebben | zouden fijngemaakt hebben | zouden fijngemaakt hebben | zouden fijngemaakt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm fijngemaakt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt fijngemaakt | er is fijngemaakt | |||||||||
verleden | er werd fijngemaakt | er was fijngemaakt | |||||||||
toekomend | er zal fijngemaakt worden | er zal fijngemaakt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou fijngemaakt worden | er zou fijngemaakt zijn | |||||||||
lijdende vorm fijngemaakt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | fijngemaakt worden | fijngemaakt te worden | ||||||||
toekomend | fijngemaakt zullen worden | fijngemaakt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | fijngemaakt zijn | fijngemaakt te zijn | ||||||||
toekomend | fijngemaakt zullen zijn | fijngemaakt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word fijngemaakt | wordt fijngemaakt | wordt fijngemaakt | wordt fijngemaakt | wordt fijngemaakt | worden fijngemaakt | worden fijngemaakt | worden fijngemaakt | |||
verleden (o.v.t.) | werd fijngemaakt | werd fijngemaakt | werd fijngemaakt | werdt fijngemaakt | werd fijngemaakt | werden fijngemaakt | werden fijngemaakt | werden fijngemaakt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal fijngemaakt worden | zult fijngemaakt worden | zult fijngemaakt worden | zult fijngemaakt worden | zal fijngemaakt worden | zullen fijngemaakt worden | zullen fijngemaakt worden | zullen fijngemaakt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou fijngemaakt worden | zou fijngemaakt worden | zou/zoudt fijngemaakt worden | zoudt fijngemaakt worden | zou fijngemaakt worden | zouden fijngemaakt worden | zouden fijngemaakt worden | zouden fijngemaakt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben fijngemaakt | bent fijngemaakt | bent/is fijngemaakt | zijt fijngemaakt | is fijngemaakt | zijn fijngemaakt | zijn fijngemaakt | zijn fijngemaakt | |||
verleden (v.v.t.) | was fijngemaakt | was fijngemaakt | was fijngemaakt | waart fijngemaakt | was fijngemaakt | waren fijngemaakt | waren fijngemaakt | waren fijngemaakt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal fijngemaakt zijn | zult fijngemaakt zijn | zult fijngemaakt zijn | zult fijngemaakt zijn | zal fijngemaakt zijn | zullen fijngemaakt zijn | zullen fijngemaakt zijn | zullen fijngemaakt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou fijngemaakt zijn | zou fijngemaakt zijn | zou/zoudt fijngemaakt zijn | zoudt fijngemaakt zijn | zou fijngemaakt zijn | zouden fijngemaakt zijn | zouden fijngemaakt zijn | zouden fijngemaakt zijn |