• fijn·ma·ken

fijnmaken

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
fijnmaken
maakte fijn
fijngemaakt
zwak -t volledig
  1. overgankelijk in heel kleine stukjes maken met wat voor middel dan ook
    • Hij maakte de tabletten fijn met een vijzel. 
94 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be