fijnkauwen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van fijnkauwen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | fijnkauwen | fijn te kauwen | ||||||||
toekomend | zullen fijnkauwen fijn zullen kauwen |
te zullen fijnkauwen fijn te zullen kauwen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben fijngekauwd | te hebben fijngekauwd | ||||||||
toekomend | fijngekauwd zullen hebben | fijngekauwd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
fijnkauwend | fijngekauwd | ev. kauw fijn |
mv. verouderd kauwt fijn |
kauwe fijn (bijzin) fijnkauwe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | kauw fijn | kauwt fijn | kauwt fijn | kauwt fijn | kauwt fijn | kauwen fijn | kauwen fijn | kauwen fijn | |||
verleden (o.v.t.) | kauwde fijn | kauwde fijn | kauwde fijn | kauwde fijn | kauwde fijn | kauwden fijn | kauwden fijn | kauwden fijn | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal fijnkauwen | zult/zal fijnkauwen | zult/zal fijnkauwen | zult fijnkauwen | zal fijnkauwen | zullen fijnkauwen | zullen fijnkauwen | zullen fijnkauwen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou fijnkauwen | zou fijnkauwen | zou(dt) fijnkauwen | zoudt fijnkauwen | zou fijnkauwen | zouden fijnkauwen | zouden fijnkauwen | zouden fijnkauwen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | fijnkauw | fijnkauwt | fijnkauwt | fijnkauwt | fijnkauwt | fijnkauwen | fijnkauwen | fijnkauwen | |||
verleden (o.v.t.) | fijnkauwde | fijnkauwde | fijnkauwde | fijnkauwde | fijnkauwde | fijnkauwden | fijnkauwden | fijnkauwden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal fijnkauwen fijn zal kauwen |
zult/zal fijnkauwen fijn zult/zal kauwen |
zult/zal fijnkauwen fijn zult/zal kauwen |
zult fijnkauwen fijn zult kauwen |
zal fijnkauwen fijn zal kauwen |
zullen fijnkauwen fijn zullen kauwen |
zullen fijnkauwen fijn zullen kauwen |
zullen fijnkauwen fijn zullen kauwen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou fijnkauwen fijn zou kauwen |
zou fijnkauwen fijn zou kauwen |
zou(dt) fijnkauwen fijn zou(dt) kauwen |
zoudt fijnkauwen fijn zoudt kauwen |
zou fijnkauwen fijn zou kauwen |
zouden fijnkauwen fijn zouden kauwen |
zouden fijnkauwen fijn zouden kauwen |
zouden fijnkauwen fijn zouden kauwen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb fijngekauwd | hebt fijngekauwd | hebt/heeft fijngekauwd | hebt fijngekauwd | heeft fijngekauwd | hebben fijngekauwd | hebben fijngekauwd | hebben fijngekauwd | |||
verleden (v.v.t.) | had fijngekauwd | had fijngekauwd | had fijngekauwd | hadt fijngekauwd | had fijngekauwd | hadden fijngekauwd | hadden fijngekauwd | hadden fijngekauwd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal fijngekauwd hebben | zal/zult fijngekauwd hebben | zult/zal fijngekauwd hebben | zult fijngekauwd hebben | zal fijngekauwd hebben | zullen fijngekauwd hebben | zullen fijngekauwd hebben | zullen fijngekauwd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou fijngekauwd hebben | zou fijngekauwd hebben | zou/zoudt fijngekauwd hebben | zoudt fijngekauwd hebben | zou fijngekauwd hebben | zouden fijngekauwd hebben | zouden fijngekauwd hebben | zouden fijngekauwd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm fijngekauwd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt fijngekauwd | er is fijngekauwd | |||||||||
verleden | er werd fijngekauwd | er was fijngekauwd | |||||||||
toekomend | er zal fijngekauwd worden | er zal fijngekauwd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou fijngekauwd worden | er zou fijngekauwd zijn | |||||||||
lijdende vorm fijngekauwd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | fijngekauwd worden | fijngekauwd te worden | ||||||||
toekomend | fijngekauwd zullen worden | fijngekauwd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | fijngekauwd zijn | fijngekauwd te zijn | ||||||||
toekomend | fijngekauwd zullen zijn | fijngekauwd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word fijngekauwd | wordt fijngekauwd | wordt fijngekauwd | wordt fijngekauwd | wordt fijngekauwd | worden fijngekauwd | worden fijngekauwd | worden fijngekauwd | |||
verleden (o.v.t.) | werd fijngekauwd | werd fijngekauwd | werd fijngekauwd | werdt fijngekauwd | werd fijngekauwd | werden fijngekauwd | werden fijngekauwd | werden fijngekauwd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal fijngekauwd worden | zult fijngekauwd worden | zult fijngekauwd worden | zult fijngekauwd worden | zal fijngekauwd worden | zullen fijngekauwd worden | zullen fijngekauwd worden | zullen fijngekauwd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou fijngekauwd worden | zou fijngekauwd worden | zou/zoudt fijngekauwd worden | zoudt fijngekauwd worden | zou fijngekauwd worden | zouden fijngekauwd worden | zouden fijngekauwd worden | zouden fijngekauwd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben fijngekauwd | bent fijngekauwd | bent/is fijngekauwd | zijt fijngekauwd | is fijngekauwd | zijn fijngekauwd | zijn fijngekauwd | zijn fijngekauwd | |||
verleden (v.v.t.) | was fijngekauwd | was fijngekauwd | was fijngekauwd | waart fijngekauwd | was fijngekauwd | waren fijngekauwd | waren fijngekauwd | waren fijngekauwd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal fijngekauwd zijn | zult fijngekauwd zijn | zult fijngekauwd zijn | zult fijngekauwd zijn | zal fijngekauwd zijn | zullen fijngekauwd zijn | zullen fijngekauwd zijn | zullen fijngekauwd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou fijngekauwd zijn | zou fijngekauwd zijn | zou/zoudt fijngekauwd zijn | zoudt fijngekauwd zijn | zou fijngekauwd zijn | zouden fijngekauwd zijn | zouden fijngekauwd zijn | zouden fijngekauwd zijn |