fibrilleren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van fibrilleren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | fibrilleren | te fibrilleren | ||||||||
toekomend | zullen fibrilleren | te zullen fibrilleren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gefibrilleerd | te hebben gefibrilleerd | ||||||||
toekomend | gefibrilleerd zullen hebben | gefibrilleerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
fibrillerend | gefibrilleerd | ev. fibrilleer |
mv. verouderd fibrilleert |
fibrillere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | fibrilleer | fibrilleert | fibrilleert | fibrilleert | fibrilleert | fibrilleren | fibrilleren | fibrilleren | |||
verleden (o.v.t.) | fibrilleerde | fibrilleerde | fibrilleerde | fibrilleerde | fibrilleerde | fibrilleerden | fibrilleerden | fibrilleerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal fibrilleren | zult/zal fibrilleren | zult/zal fibrilleren | zult fibrilleren | zal fibrilleren | zullen fibrilleren | zullen fibrilleren | zullen fibrilleren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou fibrilleren | zou fibrilleren | zou(dt) fibrilleren | zoudt fibrilleren | zou fibrilleren | zouden fibrilleren | zouden fibrilleren | zouden fibrilleren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gefibrilleerd | hebt gefibrilleerd | hebt/heeft gefibrilleerd | hebt gefibrilleerd | heeft gefibrilleerd | hebben gefibrilleerd | hebben gefibrilleerd | hebben gefibrilleerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gefibrilleerd | had gefibrilleerd | had gefibrilleerd | hadt gefibrilleerd | had gefibrilleerd | hadden gefibrilleerd | hadden gefibrilleerd | hadden gefibrilleerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gefibrilleerd hebben | zal/zult gefibrilleerd hebben | zult/zal gefibrilleerd hebben | zult gefibrilleerd hebben | zal gefibrilleerd hebben | zullen gefibrilleerd hebben | zullen gefibrilleerd hebben | zullen gefibrilleerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gefibrilleerd hebben | zou gefibrilleerd hebben | zou/zoudt gefibrilleerd hebben | zoudt gefibrilleerd hebben | zou gefibrilleerd hebben | zouden gefibrilleerd hebben | zouden gefibrilleerd hebben | zouden gefibrilleerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gefibrilleerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gefibrilleerd | er is gefibrilleerd | |||||||||
verleden | er werd gefibrilleerd | er was gefibrilleerd | |||||||||
toekomend | er zal gefibrilleerd worden | er zal gefibrilleerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gefibrilleerd worden | er zou gefibrilleerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gefibrilleerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gefibrilleerd worden | gefibrilleerd te worden | ||||||||
toekomend | gefibrilleerd zullen worden | gefibrilleerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gefibrilleerd zijn | gefibrilleerd te zijn | ||||||||
toekomend | gefibrilleerd zullen zijn | gefibrilleerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gefibrilleerd | wordt gefibrilleerd | wordt gefibrilleerd | wordt gefibrilleerd | wordt gefibrilleerd | worden gefibrilleerd | worden gefibrilleerd | worden gefibrilleerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gefibrilleerd | werd gefibrilleerd | werd gefibrilleerd | werdt gefibrilleerd | werd gefibrilleerd | werden gefibrilleerd | werden gefibrilleerd | werden gefibrilleerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gefibrilleerd worden | zult gefibrilleerd worden | zult gefibrilleerd worden | zult gefibrilleerd worden | zal gefibrilleerd worden | zullen gefibrilleerd worden | zullen gefibrilleerd worden | zullen gefibrilleerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gefibrilleerd worden | zou gefibrilleerd worden | zou/zoudt gefibrilleerd worden | zoudt gefibrilleerd worden | zou gefibrilleerd worden | zouden gefibrilleerd worden | zouden gefibrilleerd worden | zouden gefibrilleerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gefibrilleerd | bent gefibrilleerd | bent/is gefibrilleerd | zijt gefibrilleerd | is gefibrilleerd | zijn gefibrilleerd | zijn gefibrilleerd | zijn gefibrilleerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gefibrilleerd | was gefibrilleerd | was gefibrilleerd | waart gefibrilleerd | was gefibrilleerd | waren gefibrilleerd | waren gefibrilleerd | waren gefibrilleerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gefibrilleerd zijn | zult gefibrilleerd zijn | zult gefibrilleerd zijn | zult gefibrilleerd zijn | zal gefibrilleerd zijn | zullen gefibrilleerd zijn | zullen gefibrilleerd zijn | zullen gefibrilleerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gefibrilleerd zijn | zou gefibrilleerd zijn | zou/zoudt gefibrilleerd zijn | zoudt gefibrilleerd zijn | zou gefibrilleerd zijn | zouden gefibrilleerd zijn | zouden gefibrilleerd zijn | zouden gefibrilleerd zijn |