Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fi·bril·leer

Werkwoord

vervoeging van
fibrilleren

fibrilleer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fibrilleren
    • Ik fibrilleer. 
  2. gebiedende wijs van fibrilleren
    • Fibrilleer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fibrilleren
    • Fibrilleer je?