fibrilleren
- Geluid: fibrilleren (hulp, bestand)
- fi·bril·le·ren
- In de betekenis van ‘onregelmatig samentrekken van spieren’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1955 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
fibrilleren |
fibrilleerde |
gefibrilleerd |
zwak -d | volledig |
fibrilleren
- inergatief onregelmatig samentrekken (van telkens andere bundels van de hartspier)
- Na twee minuten wordt bij de tweede analyse door de AED gecheckt of er nog gefibrilleerd wordt, [2]
- overgankelijk een vezelstructuur geven
- [1] defibrilleren
- Het woord fibrilleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fibrilleren" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "fibrilleren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ medch
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be