• far·ma·ceut
enkelvoud meervoud
naamwoord farmaceut farmaceuten
verkleinwoord

de farmaceutm

  1. (beroep) iemand die beroepsmatig geneesmiddelen bereidt en verkoopt
    • In de Verenigde Staten toonden farmaceuten in juni na onderzoek aan dat niet gebrek aan beweging de grote boosdoener achter het massaal voorkomen van overgewicht in het land is, maar het consumeren van frisdrank. [2] 
  2. bedrijf dat medicamenten maakt
94 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[3]


farmaceut m

  1. (beroep) farmaceut
  2. farmaciestudent


  • IPA: /farmatsɛʊ̯t/
  • far·ma·ceut

farmaceut mbezield

  1. (beroep) farmaceut
  2. farmaciestudent