Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • far·ma·cie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘artsenijbereidkunde, apotheek’ voor het eerst aangetroffen in 1689 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord farmacie farmacieën
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de farmaciev [3]

  1. (medisch) (scheikunde) de kunst van de bereiding van geneesmiddelen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /farmatsɪjɛ/
Woordafbreking
  • far·ma·cie

Zelfstandig naamwoord

farmacie v

  1. (medisch) (scheikunde) farmacie
Verbuiging
Synoniemen
Hyperoniemen
Verwante begrippen

Meer informatie

Verwijzingen