executeur
- exe·cu·teur
- In de betekenis van ‘uitvoerder’ voor het eerst aangetroffen in 1476.[1]
- Leenwoord uit Frans exécuteur, ontleend aan Latijn ex(s)ecutor ‘uitvoerder, voltrekker’, afleiding uit het werkwoord exsequi.[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | executeur | executeurs executeuren |
verkleinwoord | - | - |
de executeur m
- (juridisch) (beroep) uitvoerder van een gerechtelijk vonnis
- (juridisch) executeur-testamentair (testamentuitvoerder): uitvoerder van uiterste wilsbeschikkingen in een codicil of testament (Belgisch erfrecht; Nederlands erfrecht tot 2003); bij uiterste wilsbeschikking in een notariële of onderhandse akte (testament) door erflater benoemd beheerder van een nalatenschap en afwikkelaar van de nalatenschapsschulden (geldend Nederlands erfrecht)
1. uitvoerder van een gerechtelijk vonnis
2. uitvoerder van een testament
- Het woord executeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "executeur" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "executeur" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ executeur op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be