Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • co·di·cil
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bijvoegsel bij testament’ voor het eerst aangetroffen in 1536 [1][2]
  • [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord codicil codicillen
codicils
verkleinwoord codicilletje
codiciltje
codicilletjes
codiciltjes

Zelfstandig naamwoord

het codicilo [4]

  1. (juridisch) onderhands, dat wil zeggenn door de opsteller zelf handgeschreven en ondertekend stuk, waarin door de erflater bepaalde goederen en rechten kunnen worden vermaakt bij overlijden, vaak als bijvoegsel bij een testament. Het is een uiterste wilsbeschikking als bedoeld in het Nederlands erfrecht.
    • Nalaten van geld en onroerende goederen kan niet via een codicil 
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
53 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen