codicil
- co·di·cil
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bijvoegsel bij testament’ voor het eerst aangetroffen in 1536 [1][2]
- [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | codicil | codicillen codicils |
verkleinwoord | codicilletje codiciltje |
codicilletjes codiciltjes |
- (juridisch) onderhands, dat wil zeggenn door de opsteller zelf handgeschreven en ondertekend stuk, waarin door de erflater bepaalde goederen en rechten kunnen worden vermaakt bij overlijden, vaak als bijvoegsel bij een testament. Het is een uiterste wilsbeschikking als bedoeld in het Nederlands erfrecht.
- Nalaten van geld en onroerende goederen kan niet via een codicil
- Het woord codicil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "codicil" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
53 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "codicil" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Een andere bron vermeldt als jaartal van oudst bekende gebruik 1339, zie: M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdam, https://etymologiebank.nl/trefwoord/codicil
- ↑ codicil op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be