epateren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van epateren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		epateren			te epateren
	toekomend		zullen epateren			te zullen epateren
voltooid	tegenwoordig		hebben geëpateerd			te hebben geëpateerd
	toekomend		geëpateerd zullen hebben			geëpateerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	epaterend		geëpateerd			ev. epateer	mv. verouderd epateert	epatere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	epateer	epateert	epateert	epateert	epateert	epateren	epateren	epateren
verleden (o.v.t.)	epateerde	epateerde	epateerde	epateerde	epateerde	epateerden	epateerden	epateerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal epateren	zult/zal epateren	zult/zal epateren	zult epateren	zal epateren	zullen epateren	zullen epateren	zullen epateren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou epateren	zou epateren	zou(dt) epateren	zoudt epateren	zou epateren	zouden epateren	zouden epateren	zouden epateren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geëpateerd	hebt geëpateerd	hebt/heeft geëpateerd	hebt geëpateerd	heeft geëpateerd	hebben geëpateerd	hebben geëpateerd	hebben geëpateerd
verleden (v.v.t.)	had geëpateerd	had geëpateerd	had geëpateerd	hadt geëpateerd	had geëpateerd	hadden geëpateerd	hadden geëpateerd	hadden geëpateerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geëpateerd hebben	zal/zult geëpateerd hebben	zult/zal geëpateerd hebben	zult geëpateerd hebben	zal geëpateerd hebben	zullen geëpateerd hebben	zullen geëpateerd hebben	zullen geëpateerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geëpateerd hebben	zou geëpateerd hebben	zou/zoudt geëpateerd hebben	zoudt geëpateerd hebben	zou geëpateerd hebben	zouden geëpateerd hebben	zouden geëpateerd hebben	zouden geëpateerd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm geëpateerd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt geëpateerd				er is geëpateerd
verleden	er werd geëpateerd				er was geëpateerd
toekomend	er zal geëpateerd worden				er zal geëpateerd zijn
voorwaardelijk	er zou geëpateerd worden				er zou geëpateerd zijn
lijdende vorm geëpateerd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		geëpateerd worden			geëpateerd te worden
	toekomend		geëpateerd zullen worden			geëpateerd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		geëpateerd zijn			geëpateerd te zijn
	toekomend		geëpateerd zullen zijn			geëpateerd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word geëpateerd	wordt geëpateerd	wordt geëpateerd	wordt geëpateerd	wordt geëpateerd	worden geëpateerd	worden geëpateerd	worden geëpateerd
verleden (o.v.t.)	werd geëpateerd	werd geëpateerd	werd geëpateerd	werdt geëpateerd	werd geëpateerd	werden geëpateerd	werden geëpateerd	werden geëpateerd
toekomend (o.t.t.t.)	zal geëpateerd worden	zult geëpateerd worden	zult geëpateerd worden	zult geëpateerd worden	zal geëpateerd worden	zullen geëpateerd worden	zullen geëpateerd worden	zullen geëpateerd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou geëpateerd worden	zou geëpateerd worden	zou/zoudt geëpateerd worden	zoudt geëpateerd worden	zou geëpateerd worden	zouden geëpateerd worden	zouden geëpateerd worden	zouden geëpateerd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben geëpateerd	bent geëpateerd	bent/is geëpateerd	zijt geëpateerd	is geëpateerd	zijn geëpateerd	zijn geëpateerd	zijn geëpateerd
verleden (v.v.t.)	was geëpateerd	was geëpateerd	was geëpateerd	waart geëpateerd	was geëpateerd	waren geëpateerd	waren geëpateerd	waren geëpateerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geëpateerd zijn	zult geëpateerd zijn	zult geëpateerd zijn	zult geëpateerd zijn	zal geëpateerd zijn	zullen geëpateerd zijn	zullen geëpateerd zijn	zullen geëpateerd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geëpateerd zijn	zou geëpateerd zijn	zou/zoudt geëpateerd zijn	zoudt geëpateerd zijn	zou geëpateerd zijn	zouden geëpateerd zijn	zouden geëpateerd zijn	zouden geëpateerd zijn