epateerde
- epa·teer·de
vervoeging van |
---|
epateren |
epateerde
- enkelvoud verleden tijd van epateren
- Ik epateerde.
- Jij epateerde.
- Hij, zij, het epateerde.
- Ik epateerde.
- Het woord epateerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.