epateren
- epa·te·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘overdonderen’ voor het eerst aangetroffen in 1921 [1]
- afgeleid van het Franse épater (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
epateren |
epateerde |
geëpateerd |
zwak -d | volledig |
epateren
- overgankelijk overdonderen, verstomd doen staan
- [Heldrings] eruditie was overigens aan het VVD-volk niet besteed, maar epateerde het wel.
- Het woord epateren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "epateren" herkend door:
29 % | van de Nederlanders; |
38 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "epateren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be