• over·don·de·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overdonderen
overdonderde
overdonderd
zwak -d volledig

overdonderen

  1. overgankelijk verbluffen, in heftige onrust gebracht worden
    • Het nieuws overdonderde de menigte. 
     Ik was overdonderd door alle toeristen in het bezoekerscentrum.[2]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. overdonderen op website: Etymologiebank.nl
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be