eerbaarheid
- Geluid: eerbaarheid (hulp, bestand)
- eer·baar·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | eerbaarheid | |
verkleinwoord |
de eerbaarheid v
- kuisheid en reinheid op seksueel gebied (met name van de vrouw)
- De eerste keer was een meisje van 15 jaar ongewild getuige, een week later een even oud meisje. De derde keer schrokken agenten van wat ze zagen en maakten ze foto's. Hij wordt vervolgd voor het schenden van de eerbaarheid.[1]
- Volgens advocaat Joris van 't Hoff is de wet simpel: Op het moment dat iemand de kerk binnenkomt en het ziet, kan er sprake zijn van schennis van de eerbaarheid.'Aangezien niemand getuige was van de heimelijke opname in de Tilburgse kerk, is het geen strafbaar feit. Het OM vindt daarom een civiele zaak meer op zijn plaats. De Sint Jozefkerk aarzelt, maar laat een beslissing over vervolgstappen aan het bisdom.[2]
- netheid en reinheid op andere gebieden
- In het kader van hun activiteiten nemen de leden van de Koninklijke Familie deel aan de vergaderingen of openbare bijeenkomsten waarvoor hun aanwezigheid of hun medewerking wordt gevraagd, voor zover deze deelname geen afbreuk doet aan de waardigheid en de eerbaarheid van hun functies, en hun neutraliteit niet in het gedrang dreigt te brengen.[3]
- [1] kuisheid, decentie, schaamachtigheid, zedelijkheid, pudeur, reinheid, zedigheid, zuiverheid, maagdelijkheid
- [2] deugdzaamheid, fatsoen, fatsoenlijkheid, keurigheid, kiesheid, degelijkheid, netheid, welgemanierdheid, beleefdheid, waardigheid
- Het woord eerbaarheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.