• wel·ge·ma·nierd·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord welgemanierdheid
verkleinwoord

de welgemanierdheidv

  1. het netjes en keurig zijn
    • De wederzijdse vriend nam contact op met Jessica, die een date wel zag zitten. "Ja, ik heb haar op de ouderwetse manier mee uit gevraagd, via de telefoon. Van mijn vader en stiefvader heb ik geleerd dat er zoiets bestaat als welgemanierdheid. Daar doet de komst van internet niks aan af." [2] 
    • Op de vraag hoe zij het vond dat ze het wereldrecord had verbroken, antwoordde ze afgemeten dat ze ‘very pleased’ was. Een prachtige symbiose van welgemanierdheid en jeugdige onverschrokkenheid. [3] 
  2. een nette keurige handeling