• on·wel·le·vend·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord onwellevendheid
verkleinwoord

de onwellevendheidv [1]

  1. mate waarin iets niet beleefd is
     Het was alsof hij door het plegen van moorden een horreur had gekregen voor onwellevendheid op een kleinere schaal.[2]
  2. een onbeleefde handeling