degelijkheid
- de·ge·lijk·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | degelijkheid | |
verkleinwoord |
de degelijkheid v
- het heel betrouwbaar en stevig zijn van iets of iemand
- ▸ “Deutsche Bank is de achilleshiel van de geloofwaardigheid van het bankentoezicht", zegt Boot. "De bank staat bijna gelijk aan de BV Duitsland. Het is het internationale gezicht van het Duitse bankwezen. Het heeft goede connecties met de overheid. Belangrijke adviseurs van Merkel komen van Deutsche Bank. De degelijkheid van Duitsland en haar invloed op de rest van Europa staat op het spel.”[2]
- ▸ Alle betrokkenen willen anoniem blijven tot het RIVM zijn onderzoek gepubliceerd heeft. Ze roemen allemaal de degelijkheid van het RIVM-onderzoek, gegeven de korte tijd die daarvoor beschikbaar was en de lastige opdracht om vast te stellen of sporten op velden met rubbergranulaatkorrels veilig is.[3]
- Het woord degelijkheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Deutsche Bank 'achilleshiel van geloofwaardigheid'” (Vrijdag 30 september 2016, 09:31), NOS
- ↑ Weblink bron “'Ook na onderzoek geen duidelijkheid over risico's kunstgrasvelden'” (Maandag 19 december 2016, 16:00), NOS