• fat·soen·lijk·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord fatsoenlijkheid fatsoenlijkheden
verkleinwoord

de fatsoenlijkheidv

  1. wellevend gedrag; iets dat getuigd van wellevendheid
     De fatsoenlijkheid vereiste dat iedereen aanwezig was.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Zij die dromen doden slapen nooit” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044640496