het licht dat schijnt in de duisternis
  • duis·ter·nis
  • In de betekenis van ‘afwezigheid van licht’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • afgeleid van duister met het achtervoegsel -nis
enkelvoud meervoud
naamwoord duisternis duisternissen
verkleinwoord

de duisternisv

  1. een toestand van weinig of geen verlichting
    • Door de invallende duisternis werd het onmogelijk de zoektocht voort te zetten. 
     Even was hij twintig jaar terug, in de commandotoren van een u-boot, die geruisloos Wilhelmshaven uit voer, met gedoofde lichten, de duisternis in.[2]
  2. (figuurlijk) een toestand van weinig of geen geestelijke verlichting
     Hoewel deze terugkeer naar de kou en de duisternis een nuttige halte in zijn leven was geworden, stond zijn trein in het station voor onderhoud en om na te denken.[4]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]