Nederlands

 
de donkerte van het dichte bos
Uitspraak
Woordafbreking
  • don·ker·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord donkerte donkerten
donkertes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de donkertev

  1. donkere plaats
  2. duisternis
    • Het stuk achteraan was een donkere functieloze plek, er kwam helemaal geen daglicht. Katleen vond het een onprettige ruimte: ‘Ik voelde de donkerte soms echt op me wegen.’[2] 
    • Bij vervanging van straatlantaarns houdt de gemeente Losser nadrukkelijk rekening met veiligheid en beleving waarbij er ook aandacht is voor energie besparen, beperken van lichtvervuiling en bescherming van donkerte.[3] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 25 NOVEMBER 2017
  3. Tubantia 27-NOVEMBER-2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be