• duis·ter·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord duisterheid duisterheden
verkleinwoord

de duisterheidv

  1. de donkerte; de afwezigheid van licht
     Quispel had de Luxaflex voor de twee ramen aan de grachtkant naar beneden gelaten, maar de lamellen niet helemaal dichtgetrokken, zodat het zonlicht alle gelegenheid kreeg de duisterheid en de zondigheid van hun geheime samenkomst te accentueren.[2]
  2. (figuurlijk) het eng en geheimzinnig zijn
     Het zijn gedichten die zich volgens de jury langzaam prijsgeven, irriteren door hun ongrijpbaarheid en fascineren in hun duisterheid.[3]
     In een live-verbinding met Los Angeles kreeg Lynch de vraag gesteld hoe het zit met al die duisterheid en zijn decennialange meditaties. Met een glimlach zei Lynch: "Een kunstenaar hoeft niet te lijden om leed te laten zien. Als je mediteert kom je geluk tegen waardoor je die verhalen kunt vertellen. Je hebt een schat in jezelf. Dan komt het goud binnen en gaat al het vuil naar buiten."[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron “Dichter Lauwereyns wint VSB-prijs” (25-01-2012), NOS
  4.   Weblink bron “David Lynch' rauwe schoonheid te zien in Maastricht” (30-11-2018), NOS