• som·ber·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord somberheid somberheden
verkleinwoord somberheidje somberheidjes

de somberheidv

  1. het somber zijn
    • De berigten vandaar werden hoe langer hoe verschrikkelijker; thans had ik op mijne beurt uren van somberheid en akelige droomen... [1]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]