• dub·bel·tje
  • In de betekenis van ‘muntstuk’ voor het eerst aangetroffen in 1612 [1]
  • afgeleid van Middelnederlands dobbele "dubbel" (vergelijk: dubloen) als naam voor munten die tweemaal de waarde van een ander gangbaar muntstuk hadden; in dit geval de stuiver; bij de invoering van het decimale stelsel werd de waarde van de stuiver op een twintigste van de gulden vastgelegd en kreeg dubbeltje de betekenis van een tiende gulden [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord dubbeltje dubbeltjes

het dubbeltjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord dubbel
    1. (landbouw) twee handenvol vlas waaruit de houtige delen door zwingelen zijn verwijderd
  2. dim. tant. (numismatiek) twee stuiver, gebruikt om de waarde van twee stuivers ofwel een tiende van een munteenheid aan te duiden
    1. 0,10 euro
      • Wat veel mensen niet weten is dat het maar om een dubbeltje gaat. [4]
  3. dim. tant. (numismatiek) benaming voor muntstuk met de waarde van een tiende van een munteenheid
    1. muntstuk ter waarde van 0,10 euro
      • Eurootje in de gleuf, knoppen bedienen, wachten maar. (…) Dan valt ineens rinkelend een dubbeltje wisselgeld in het retourvakje van de automaat. [5]
    2. oud muntstuk ter waarde van 0,10 gulden
      • Toen wij nog Nederlandse guldens hadden, stond zij ook op alle munten, op een stuiver, een dubbeltje, een kwartje, een gulden, een rijksdaalder en op een munt van vijf gulden.  [6]
    3. muntstuk ter waarde van 0,10 dollar
      • Een zeldzaam dubbeltje van ruim een eeuw oud is voor 2 miljoen dollar (1,8 miljoen euro) verkocht op een Amerikaanse veiling. Van de 1894-S Barber Dime werden er destijds slechts een handjevol geslagen. [7]
  • Hoe een dubbeltje rollen kan.
Hoe iets een onverwacht verloop kan krijgen
  • Een dubbeltje op zijn kant
Een riskante onderneming; iets met een eigenlijk te grote kans op ongunstige afloop
  • Ieder dubbeltje moeten omkeren
Kampen met geldgebrek
  • Voor een dubbeltje [op de ]eerste rang/rij [willen] zitten
Meer beloning krijgen dan anderen zonder dat dit in een redelijke verhouding staat tot de geleverde prestatie, of: het allerbeste willen hebben maar daar zo min mogelijk voor willen betalen
  • Zo plat als een dubbeltje
Helemaal vlak, ook (figuurlijk): zonder diepgang of verhevenheid
  • Als je voor een dubbeltje geboren bent, bereik je nooit (of: word je nooit) een kwartje.
Je afkomst bepaalt hoeveel welstand je hoogstens kunt bereiken
  • Die tot een stuivertje geboren is, wordt nooit een dubbeltje.
Je afkomst bepaalt hoeveel welstand je hoogstens kunt bereiken
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[8]