dubloen
- du·bloen
- Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘dubbele dukaat’ voor het eerst aangetroffen in 1596 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dubloen | dubloenen |
verkleinwoord | - | - |
- (geschiedenis) (numismatiek) oude Spaanse munt
- Het woord dubloen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dubloen" herkend door:
33 % | van de Nederlanders; |
24 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "dubloen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dubloen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be