druiper
- drui·per
- Naamwoord van handeling van druipen met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | druiper | druipers |
verkleinwoord | druipertje | druipertjes |
de druiper m
- (medisch) geslachtziekte veroorzaakt door de bacterie Neisseria gonorrhea
- (bouwkunde) gevelversiering, tevens bedoeld om regenwater snel af te voeren
- (bouwkunde) puntig uitlopende knop ter versiering op bijv. het kruispunt van twee gewelfribben
- (plantkunde) kroos [4], soort pruim
- [1] gonorroe
- [3] sluitsteen
1. geslachtziekte veroorzaakt door de bacterie Neisseria gonorrhea
- Het woord druiper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "druiper" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be