Druipend water
  • drui·pen
  • In de betekenis van ‘in druppels neervallen’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
druipen
'drʌʏ.pə(n)
droop
drop
gedropen
ɣə.'dro.pə(n)
klasse 2 volledig

druipen

  1. ergatief het vallen van druppels
    • Deze hars is miljoenen jaren geleden uit de bomen gedropen en daarna versteend tot barnsteen. 
  2. inergatief het produceren van druppels
    • Ik geloof dat ik nog nooit zo hard gedropen heb van het zweet. 
     Binnen een uur was ik de kou weer vergeten omdat het zweet langs mijn hoofd begon te druipen.[3]
  3. overgankelijk (kunst) het laten vallen van druppels verf als schildertechniek
    • Uiterst beheerst wordt de verf over het doek gedropen. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]