• druip·neus
enkelvoud meervoud
naamwoord druipneus druipneuzen
verkleinwoord

de druipneusm

  1. een neus waar druppels neusvocht vanaf vallen
    • Een druipneus heeft een 22-jarige Duitser knetterende ruzie met zijn vriendin bezorgd maar komt hem mogelijk ook nog op een fikse boete te staan, of erger. De man wilde bewijzen dat de lekkende kokkerd niet was te wijten aan cocaïnegebruik maar aan hooikoorts. Hij reed daarom naar de dichtstbijzijnde politiepost langs de autobaan en vroeg de dienders hem te controleren op drugs.[2] 
    • When Christmas Comes van Los Campesinos presenteert een verkouden zanger die het met zijn druipneus opneemt tegen een overdaad aan violen.[3] 
96 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]