gonorroe
- go·nor·roe
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘druiper’ voor het eerst aangetroffen in 1769 [1]
- afgeleid van het Griekse 'gónos' (zaad) met het achtervoegsel -rroe [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gonorroe | - |
verkleinwoord | - | - |
de gonorroe v
- (medisch) een geslachtziekte die veroorzaakt wordt door de bacterie Neisseria gonorrhea
- Als je denkt dat je gonorroe hebt, moet je direct naar de huisarts voor medicatie.
1. een geslachtziekte die veroorzaakt wordt door de bacterie Neisseria gonorrhea
- Het woord gonorroe staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gonorroe" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "gonorroe" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ gonorroe op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be