doorzwemmen/vervoeging
Nederlands
bewerkendóórzwemmen: doorgaan met zwemmen, ergatief
bewerkenvervoeging van de bedrijvende vorm van doorzwemmen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorzwemmen | door te zwemmen | ||||||
toekomend | zullen doorzwemmen door zullen zwemmen |
te zullen doorzwemmen door te zullen zwemmen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn doorgezwommen | te zijn doorgezwommen | ||||||
toekomend | doorgezwommen zullen zijn | doorgezwommen te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
doorzwemmend | doorgezwommen | ev. zwem door |
mv. verouderd zwemt door |
zwemme door (bijzin) doorzwemme | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | zwem door | zwemt door | zwemt door | zwemt door | zwemt door | zwemmen door | zwemmen door | zwemmen door | |
verleden (o.v.t.) | zwom door | zwom door | zwom door | zwom door | zwom door | zwommen door | zwommen door | zwommen door | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorzwemmen | zult/zal doorzwemmen | zult/zal doorzwemmen | zult doorzwemmen | zal doorzwemmen | zullen doorzwemmen | zullen doorzwemmen | zullen doorzwemmen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorzwemmen | zou doorzwemmen | zou(dt) doorzwemmen | zoudt doorzwemmen | zou doorzwemmen | zouden doorzwemmen | zouden doorzwemmen | zouden doorzwemmen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | doorzwem | doorzwemt | doorzwemt | doorzwemt | doorzwemt | doorzwemmen | doorzwemmen | doorzwemmen | |
verleden (o.v.t.) | doorzwom | doorzwom | doorzwom | doorzwom | doorzwom | doorzwommen | doorzwommen | doorzwommen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorzwemmen door zal zwemmen |
zult/zal doorzwemmen door zult/zal zwemmen |
zult/zal doorzwemmen door zult/zal zwemmen |
zult doorzwemmen door zult zwemmen |
zal doorzwemmen door zal zwemmen |
zullen doorzwemmen door zullen zwemmen |
zullen doorzwemmen door zullen zwemmen |
zullen doorzwemmen door zullen zwemmen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorzwemmen door zou zwemmen |
zou doorzwemmen door zou zwemmen |
zou(dt) doorzwemmen door zou(dt) zwemmen |
zoudt doorzwemmen door zoudt zwemmen |
zou doorzwemmen door zou zwemmen |
zouden doorzwemmen door zouden zwemmen |
zouden doorzwemmen door zouden zwemmen |
zouden doorzwemmen door zouden zwemmen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben doorgezwommen | bent doorgezwommen | bent/is doorgezwommen | zijt doorgezwommen | is doorgezwommen | zijn doorgezwommen | zijn doorgezwommen | zijn doorgezwommen | |
verleden (v.v.t.) | was doorgezwommen | was doorgezwommen | was doorgezwommen | waart doorgezwommen | was doorgezwommen | waren doorgezwommen | waren doorgezwommen | waren doorgezwommen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgezwommen zijn | zal/zult doorgezwommen zijn | zult/zal doorgezwommen zijn | zult doorgezwommen zijn | zal doorgezwommen zijn | zullen doorgezwommen zijn | zullen doorgezwommen zijn | zullen doorgezwommen zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgezwommen zijn | zou doorgezwommen zijn | zou/zoudt doorgezwommen zijn | zoudt doorgezwommen zijn | zou doorgezwommen zijn | zouden doorgezwommen zijn | zouden doorgezwommen zijn | zouden doorgezwommen zijn |
dóórzwemmen: doorgaan met zwemmen, inergatief
bewerkenvervoeging van de bedrijvende vorm van doorzwemmen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorzwemmen | door te zwemmen | ||||||
toekomend | zullen doorzwemmen door zullen zwemmen |
te zullen doorzwemmen door te zullen zwemmen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorgezwommen | te hebben doorgezwommen | ||||||
toekomend | doorgezwommen zullen hebben | doorgezwommen te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
doorzwemmend | doorgezwommen | ev. zwem door |
mv. verouderd zwemt door |
zwemme door (bijzin) doorzwemme | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | zwem door | zwemt door | zwemt door | zwemt door | zwemt door | zwemmen door | zwemmen door | zwemmen door | |
verleden (o.v.t.) | zwom door | zwom door | zwom door | zwom door | zwom door | zwommen door | zwommen door | zwommen door | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorzwemmen | zult/zal doorzwemmen | zult/zal doorzwemmen | zult doorzwemmen | zal doorzwemmen | zullen doorzwemmen | zullen doorzwemmen | zullen doorzwemmen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorzwemmen | zou doorzwemmen | zou(dt) doorzwemmen | zoudt doorzwemmen | zou doorzwemmen | zouden doorzwemmen | zouden doorzwemmen | zouden doorzwemmen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | doorzwem | doorzwemt | doorzwemt | doorzwemt | doorzwemt | doorzwemmen | doorzwemmen | doorzwemmen | |
verleden (o.v.t.) | doorzwom | doorzwom | doorzwom | doorzwom | doorzwom | doorzwommen | doorzwommen | doorzwommen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorzwemmen door zal zwemmen |
zult/zal doorzwemmen door zult/zal zwemmen |
zult/zal doorzwemmen door zult/zal zwemmen |
zult doorzwemmen door zult zwemmen |
zal doorzwemmen door zal zwemmen |
zullen doorzwemmen door zullen zwemmen |
zullen doorzwemmen door zullen zwemmen |
zullen doorzwemmen door zullen zwemmen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorzwemmen door zou zwemmen |
zou doorzwemmen door zou zwemmen |
zou(dt) doorzwemmen door zou(dt) zwemmen |
zoudt doorzwemmen door zoudt zwemmen |
zou doorzwemmen door zou zwemmen |
zouden doorzwemmen door zouden zwemmen |
zouden doorzwemmen door zouden zwemmen |
zouden doorzwemmen door zouden zwemmen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorgezwommen | hebt doorgezwommen | hebt/heeft doorgezwommen | hebt doorgezwommen | heeft doorgezwommen | hebben doorgezwommen | hebben doorgezwommen | hebben doorgezwommen | |
verleden (v.v.t.) | had doorgezwommen | had doorgezwommen | had doorgezwommen | hadt doorgezwommen | had doorgezwommen | hadden doorgezwommen | hadden doorgezwommen | hadden doorgezwommen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgezwommen hebben | zal/zult doorgezwommen hebben | zult/zal doorgezwommen hebben | zult doorgezwommen hebben | zal doorgezwommen hebben | zullen doorgezwommen hebben | zullen doorgezwommen hebben | zullen doorgezwommen hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgezwommen hebben | zou doorgezwommen hebben | zou/zoudt doorgezwommen hebben | zoudt doorgezwommen hebben | zou doorgezwommen hebben | zouden doorgezwommen hebben | zouden doorgezwommen hebben | zouden doorgezwommen hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm doorgezwommen worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt doorgezwommen | er is doorgezwommen | |||||||
verleden | er werd doorgezwommen | er was doorgezwommen | |||||||
toekomend | er zal doorgezwommen worden | er zal doorgezwommen zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou doorgezwommen worden | er zou doorgezwommen zijn |
doorzwémmen: zwemmend doorkruisen, overgankelijk
bewerkenvervoeging van de bedrijvende vorm van doorzwemmen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorzwemmen | te doorzwemmen | ||||||||
toekomend | zullen doorzwemmen | te zullen doorzwemmen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorzwommen | te hebben doorzwommen | ||||||||
toekomend | doorzwommen zullen hebben | doorzwommen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
doorzwemmend | doorzwommen | ev. doorzwem |
mv. verouderd doorzwemt |
doorzwemme | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | doorzwem | doorzwemt | doorzwemt | doorzwemt | doorzwemt | doorzwemmen | doorzwemmen | doorzwemmen | |||
verleden (o.v.t.) | doorzwom | doorzwom | doorzwom | doorzwom | doorzwom | doorzwommen | doorzwommen | doorzwommen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorzwemmen | zult/zal doorzwemmen | zult/zal doorzwemmen | zult doorzwemmen | zal doorzwemmen | zullen doorzwemmen | zullen doorzwemmen | zullen doorzwemmen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorzwemmen | zou doorzwemmen | zou(dt) doorzwemmen | zoudt doorzwemmen | zou doorzwemmen | zouden doorzwemmen | zouden doorzwemmen | zouden doorzwemmen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorzwommen | hebt doorzwommen | hebt/heeft doorzwommen | hebt doorzwommen | heeft doorzwommen | hebben doorzwommen | hebben doorzwommen | hebben doorzwommen | |||
verleden (v.v.t.) | had doorzwommen | had doorzwommen | had doorzwommen | hadt doorzwommen | had doorzwommen | hadden doorzwommen | hadden doorzwommen | hadden doorzwommen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorzwommen hebben | zal/zult doorzwommen hebben | zult/zal doorzwommen hebben | zult doorzwommen hebben | zal doorzwommen hebben | zullen doorzwommen hebben | zullen doorzwommen hebben | zullen doorzwommen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorzwommen hebben | zou doorzwommen hebben | zou/zoudt doorzwommen hebben | zoudt doorzwommen hebben | zou doorzwommen hebben | zouden doorzwommen hebben | zouden doorzwommen hebben | zouden doorzwommen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm doorzwommen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt doorzwommen | er is doorzwommen | |||||||||
verleden | er werd doorzwommen | er was doorzwommen | |||||||||
toekomend | er zal doorzwommen worden | er zal doorzwommen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou doorzwommen worden | er zou doorzwommen zijn | |||||||||
lijdende vorm doorzwommen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorzwommen worden | doorzwommen te worden | ||||||||
toekomend | doorzwommen zullen worden | doorzwommen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | doorzwommen zijn | doorzwommen te zijn | ||||||||
toekomend | doorzwommen zullen zijn | doorzwommen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | — | — | — | — | wordt doorzwommen | — | — | worden doorzwommen | |||
verleden (o.v.t.) | — | — | — | — | werd doorzwommen | — | — | werden doorzwommen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | — | — | — | — | zal doorzwommen worden | — | — | zullen doorzwommen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | — | — | — | — | zou doorzwommen worden | — | — | zouden doorzwommen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | — | — | — | — | is doorzwommen | — | — | zijn doorzwommen | |||
verleden (v.v.t.) | — | — | — | — | was doorzwommen | — | — | waren doorzwommen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | — | — | — | — | zal doorzwommen zijn | — | — | zullen doorzwommen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | — | — | — | — | zou doorzwommen zijn | — | — | zouden doorzwommen zijn |