(klemtoonhomogram)

  • door·zwem·men

dóórzwemmen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorzwemmen
zwom door
doorgezwommen
klasse 3 volledig
  1. ergatief doorgaan met zwemmen in een bepaalde richting zonder te stoppen
    • Ik heb het fluitje niet gehoord en ben gewoon naar de andere kant doorgezwommen .
     "Het duurde maar en het duurde maar. Het enige wat ik kon doen was gewoon doorzwemmen zonder te weten hoe ver het nog was. Ineens kwam de brug van Vroomshoop in zicht."[2]
  2. inergatief doorgaan met de activiteit van het zwemmen
    • Ik heb de hele winter doorgezwommen. 
     't Hart maakt zich geen zorgen dat Emma en Seppe hun avontuur niet overleven. „Als ze lang genoeg doorzwemmen vinden ze vanzelf weer de zee. Maar uiteindelijk brengen we ze natuurlijk het liefst zelf weer terug.[3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorzwemmen
doorzwom
doorzwommen
klasse 3 volledig

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als onscheidbaar werkwoord.

doorzwémmen

  1. overgankelijk zwemmend doorkruisen
     Chirstoph Roodhooft doorzwom al heel wat watertjes[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Verstand op nul en doorzwemmen” (16-06-2008), Tubantia
  3.   Weblink bron
    Erik Hogeboom
    “Rattenvanger moet ontsnapte zeehonden vinden” (15-02-2009), Tubantia
  4.   Weblink bron
    Jens Nimmegeers
    “Wielerkant.be” (22 oktober 2020)