(klemtoonhomogram)

  • door·zien
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorzien
zag door
doorgezien
klasse 5

onregelmatig

volledig [dóórzien]

dóórzien

  1. overgankelijkvluchtig iets lezen, doornemen
    • Zij hadden het voorstel maar eventjes doorgezien. 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorzien
doorzag
doorzien
klasse 5

onregelmatig

volledig doorzíén

doorzíén

  1. overgankelijk inzien dat iets een poging tot bedrog is
    • Hij doorzag het aanlokkelijke aanbod en realiseerde zich dat het afzetterij was. 
  2. voltooid deelwoord van doorzien
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be