calar
- ca·lar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
calar |
calaba |
calado |
volledig |
calar
- onovergankelijk doordringen
- doorlekken
- overgankelijk doorweken, nat maken
- doorzien, doorhebben
- doorsteken, doorboren
- bewerken, openwerken
- calar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española