(klemtoonhomogram)

doordríngen
dóórdringen
  • door·drin·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doordringen
dorˈdrɪŋə(n)
doordrong
dorˈdrɔŋ
doordrongen
dorˈdrɔŋə(n)
klasse 3 volledig

doordríngen

  1. overgankelijk iemand tot op de grond overtuigen van iets.
    • Ik doordróng hen van de noodzaak ervan. 


stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doordringen
ˈdordrɪŋə(n)
drong door
drɔŋ ˈdor
doorgedrongen
ˈdorɣəˌdrɔŋə(n)
klasse 3 volledig

dóórdringen

  1. ergatief weten ergens binnen te komen.
    • Hij drong dóór tot in het hart van het fort. 
  2. helemaal duidelijk worden
    • Eindelijk drong het tot hem door dat hij een fout had gemaakt. 
     Ik bleef nog een tijdje languit in het gras liggen om de tekst die ze mij had voorgelezen tot me door te laten dringen.[1]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be