(klemtoonhomogram)

  • door·dron·gen
vervoeging van
doordringen

doordróngen

  1. meervoud verleden tijd van doordringen
    • Wij doordrongen. 
    • Jullie doordrongen. 
    • Zij doordrongen. 
  2. voltooid deelwoord van doordringen
vervoeging van
doordringen

dóórdrongen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van doordringen
    • ...dat wij doordrongen. 
    • ...dat jullie doordrongen. 
    • ...dat zij doordrongen.