• door·heb·ben
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorhebben
had door
doorgehad
onregelmatig volledig

doorhebben

  1. absoluut begrijpen hoe iets is, een raadsel oplossen
    • Het dier had niet door hoe het uit de kooi ontsnappen kon. 
  2. absoluut een ander z'n plannen doorgronden
    • Zij probeerde hem om de tuin te leiden, maar hij had haar door. 
     Want als de PET een beetje overwicht had op de verlengde arm van de PFLP in Denemarken, dan was het omdat ze in de bende niet doorhadden hoe goed bekend ze waren en hoe dicht de PET hen op het spoor was.[1]
97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645149
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be