doemen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van doemen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doemen | te doemen | ||||||||
toekomend | zullen doemen | te zullen doemen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gedoemd | te hebben gedoemd | ||||||||
toekomend | gedoemd zullen hebben | gedoemd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
doemend | gedoemd | ev. doem |
mv. verouderd doemt |
doeme | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | doem | doemt | doemt | doemt | doemt | doemen | doemen | doemen | |||
verleden (o.v.t.) | doemde | doemde | doemde | doemde | doemde | doemden | doemden | doemden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doemen | zult/zal doemen | zult/zal doemen | zult doemen | zal doemen | zullen doemen | zullen doemen | zullen doemen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doemen | zou doemen | zou(dt) doemen | zoudt doemen | zou doemen | zouden doemen | zouden doemen | zouden doemen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gedoemd | hebt gedoemd | hebt/heeft gedoemd | hebt gedoemd | heeft gedoemd | hebben gedoemd | hebben gedoemd | hebben gedoemd | |||
verleden (v.v.t.) | had gedoemd | had gedoemd | had gedoemd | hadt gedoemd | had gedoemd | hadden gedoemd | hadden gedoemd | hadden gedoemd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedoemd hebben | zal/zult gedoemd hebben | zult/zal gedoemd hebben | zult gedoemd hebben | zal gedoemd hebben | zullen gedoemd hebben | zullen gedoemd hebben | zullen gedoemd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedoemd hebben | zou gedoemd hebben | zou/zoudt gedoemd hebben | zoudt gedoemd hebben | zou gedoemd hebben | zouden gedoemd hebben | zouden gedoemd hebben | zouden gedoemd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gedoemd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gedoemd | er is gedoemd | |||||||||
verleden | er werd gedoemd | er was gedoemd | |||||||||
toekomend | er zal gedoemd worden | er zal gedoemd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gedoemd worden | er zou gedoemd zijn | |||||||||
lijdende vorm gedoemd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gedoemd worden | gedoemd te worden | ||||||||
toekomend | gedoemd zullen worden | gedoemd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gedoemd zijn | gedoemd te zijn | ||||||||
toekomend | gedoemd zullen zijn | gedoemd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gedoemd | wordt gedoemd | wordt gedoemd | wordt gedoemd | wordt gedoemd | worden gedoemd | worden gedoemd | worden gedoemd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gedoemd | werd gedoemd | werd gedoemd | werdt gedoemd | werd gedoemd | werden gedoemd | werden gedoemd | werden gedoemd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gedoemd worden | zult gedoemd worden | zult gedoemd worden | zult gedoemd worden | zal gedoemd worden | zullen gedoemd worden | zullen gedoemd worden | zullen gedoemd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gedoemd worden | zou gedoemd worden | zou/zoudt gedoemd worden | zoudt gedoemd worden | zou gedoemd worden | zouden gedoemd worden | zouden gedoemd worden | zouden gedoemd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gedoemd | bent gedoemd | bent/is gedoemd | zijt gedoemd | is gedoemd | zijn gedoemd | zijn gedoemd | zijn gedoemd | |||
verleden (v.v.t.) | was gedoemd | was gedoemd | was gedoemd | waart gedoemd | was gedoemd | waren gedoemd | waren gedoemd | waren gedoemd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedoemd zijn | zult gedoemd zijn | zult gedoemd zijn | zult gedoemd zijn | zal gedoemd zijn | zullen gedoemd zijn | zullen gedoemd zijn | zullen gedoemd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedoemd zijn | zou gedoemd zijn | zou/zoudt gedoemd zijn | zoudt gedoemd zijn | zou gedoemd zijn | zouden gedoemd zijn | zouden gedoemd zijn | zouden gedoemd zijn |