• doe·men
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doemen
doemde
gedoemd
zwak -d volledig

doemen

  1. overgankelijk tot een bepaald lot veroordelen
    • Die gebeurtenis doemde hem tot een volslagen mislukking. 
88 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be