• do·cu·ment
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bescheid’ voor het eerst aangetroffen in 1614 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord document documenten
verkleinwoord documentje documentjes

het documento

  1. (letterkunde) een geschrift met belangrijke gegevens, of waaraan een zekere literaire betekenis wordt toegekend
    • Door de brand waren de documenten verloren gegaan. 
    • Er was een vernietigende recensie over het nieuwe boek van de beroemde schrijver.  
     De Onderwijsinspectie hoeft een vernietigend rapport over het Cornelius Haga Lyceum niet in te trekken. Het gerechtshof in Den Haag wil zich in hoger beroep niet uitspreken over de rechtmatigheid van het document.[3]
     Tussen neus en lippen door zouden wij dan een document te tekenen krijgen waarin stond dat wij GoSunny en toi op geen enkele manier aansprakelijk stelden voor de dood van onze kinderen.[4]
  2. (informatica) een tekstbestand
    • Ik kan het .docx-document niet openen omdat ik nog een oude versie van Office heb. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]


enkelvoud meervoud
document documents

document

  1. document, akte
vervoeging
onbepaalde wijs to  document 
he/she/it  documents 
verleden tijd  documented 
voltooid
deelwoord
 documented 
onvoltooid
deelwoord
 documenting 
gebiedende wijs  document 

document

  1. documenteren


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  document     le document     documents     les documents  

document m

  1. document, akte