dichtgroeien/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van dichtgroeien | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | dichtgroeien | dicht te groeien | ||||||
toekomend | zullen dichtgroeien dicht zullen groeien |
te zullen dichtgroeien dicht te zullen groeien | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn dichtgegroeid | te zijn dichtgegroeid | ||||||
toekomend | dichtgegroeid zullen zijn | dichtgegroeid te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
dichtgroeiend | dichtgegroeid | ev. groei dicht |
mv. verouderd groeit dicht |
groeie dicht (bijzin) dichtgroeie | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | groei dicht | groeit dicht | groeit dicht | groeit dicht | groeit dicht | groeien dicht | groeien dicht | groeien dicht | |
verleden (o.v.t.) | groeide dicht | groeide dicht | groeide dicht | groeide dicht | groeide dicht | groeiden dicht | groeiden dicht | groeiden dicht | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal dichtgroeien | zult/zal dichtgroeien | zult/zal dichtgroeien | zult dichtgroeien | zal dichtgroeien | zullen dichtgroeien | zullen dichtgroeien | zullen dichtgroeien | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou dichtgroeien | zou dichtgroeien | zou(dt) dichtgroeien | zoudt dichtgroeien | zou dichtgroeien | zouden dichtgroeien | zouden dichtgroeien | zouden dichtgroeien | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | dichtgroei | dichtgroeit | dichtgroeit | dichtgroeit | dichtgroeit | dichtgroeien | dichtgroeien | dichtgroeien | |
verleden (o.v.t.) | dichtgroeide | dichtgroeide | dichtgroeide | dichtgroeide | dichtgroeide | dichtgroeiden | dichtgroeiden | dichtgroeiden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal dichtgroeien dicht zal groeien |
zult/zal dichtgroeien dicht zult/zal groeien |
zult/zal dichtgroeien dicht zult/zal groeien |
zult dichtgroeien dicht zult groeien |
zal dichtgroeien dicht zal groeien |
zullen dichtgroeien dicht zullen groeien |
zullen dichtgroeien dicht zullen groeien |
zullen dichtgroeien dicht zullen groeien | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou dichtgroeien dicht zou groeien |
zou dichtgroeien dicht zou groeien |
zou(dt) dichtgroeien dicht zou(dt) groeien |
zoudt dichtgroeien dicht zoudt groeien |
zou dichtgroeien dicht zou groeien |
zouden dichtgroeien dicht zouden groeien |
zouden dichtgroeien dicht zouden groeien |
zouden dichtgroeien dicht zouden groeien | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben dichtgegroeid | bent dichtgegroeid | bent/is dichtgegroeid | zijt dichtgegroeid | is dichtgegroeid | zijn dichtgegroeid | zijn dichtgegroeid | zijn dichtgegroeid | |
verleden (v.v.t.) | was dichtgegroeid | was dichtgegroeid | was dichtgegroeid | waart dichtgegroeid | was dichtgegroeid | waren dichtgegroeid | waren dichtgegroeid | waren dichtgegroeid | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal dichtgegroeid zijn | zal/zult dichtgegroeid zijn | zult/zal dichtgegroeid zijn | zult dichtgegroeid zijn | zal dichtgegroeid zijn | zullen dichtgegroeid zijn | zullen dichtgegroeid zijn | zullen dichtgegroeid zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou dichtgegroeid zijn | zou dichtgegroeid zijn | zou/zoudt dichtgegroeid zijn | zoudt dichtgegroeid zijn | zou dichtgegroeid zijn | zouden dichtgegroeid zijn | zouden dichtgegroeid zijn | zouden dichtgegroeid zijn |