Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dicht·groeit

Werkwoord

vervoeging van
dichtgroeien

dichtgroeit

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dichtgroeien
    • ... dat jij dichtgroeit. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dichtgroeien
    • ... dat hij dichtgroeit. 

Gangbaarheid