deprimeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van deprimeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | deprimeren | te deprimeren | ||||||||
toekomend | zullen deprimeren | te zullen deprimeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gedeprimeerd | te hebben gedeprimeerd | ||||||||
toekomend | gedeprimeerd zullen hebben | gedeprimeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
deprimerend | gedeprimeerd | ev. deprimeer |
mv. verouderd deprimeert |
deprimere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | deprimeer | deprimeert | deprimeert | deprimeert | deprimeert | deprimeren | deprimeren | deprimeren | |||
verleden (o.v.t.) | deprimeerde | deprimeerde | deprimeerde | deprimeerde | deprimeerde | deprimeerden | deprimeerden | deprimeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal deprimeren | zult/zal deprimeren | zult/zal deprimeren | zult deprimeren | zal deprimeren | zullen deprimeren | zullen deprimeren | zullen deprimeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou deprimeren | zou deprimeren | zou(dt) deprimeren | zoudt deprimeren | zou deprimeren | zouden deprimeren | zouden deprimeren | zouden deprimeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gedeprimeerd | hebt gedeprimeerd | hebt/heeft gedeprimeerd | hebt gedeprimeerd | heeft gedeprimeerd | hebben gedeprimeerd | hebben gedeprimeerd | hebben gedeprimeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gedeprimeerd | had gedeprimeerd | had gedeprimeerd | hadt gedeprimeerd | had gedeprimeerd | hadden gedeprimeerd | hadden gedeprimeerd | hadden gedeprimeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedeprimeerd hebben | zal/zult gedeprimeerd hebben | zult/zal gedeprimeerd hebben | zult gedeprimeerd hebben | zal gedeprimeerd hebben | zullen gedeprimeerd hebben | zullen gedeprimeerd hebben | zullen gedeprimeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedeprimeerd hebben | zou gedeprimeerd hebben | zou/zoudt gedeprimeerd hebben | zoudt gedeprimeerd hebben | zou gedeprimeerd hebben | zouden gedeprimeerd hebben | zouden gedeprimeerd hebben | zouden gedeprimeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gedeprimeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gedeprimeerd | er is gedeprimeerd | |||||||||
verleden | er werd gedeprimeerd | er was gedeprimeerd | |||||||||
toekomend | er zal gedeprimeerd worden | er zal gedeprimeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gedeprimeerd worden | er zou gedeprimeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gedeprimeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gedeprimeerd worden | gedeprimeerd te worden | ||||||||
toekomend | gedeprimeerd zullen worden | gedeprimeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gedeprimeerd zijn | gedeprimeerd te zijn | ||||||||
toekomend | gedeprimeerd zullen zijn | gedeprimeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gedeprimeerd | wordt gedeprimeerd | wordt gedeprimeerd | wordt gedeprimeerd | wordt gedeprimeerd | worden gedeprimeerd | worden gedeprimeerd | worden gedeprimeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gedeprimeerd | werd gedeprimeerd | werd gedeprimeerd | werdt gedeprimeerd | werd gedeprimeerd | werden gedeprimeerd | werden gedeprimeerd | werden gedeprimeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gedeprimeerd worden | zult gedeprimeerd worden | zult gedeprimeerd worden | zult gedeprimeerd worden | zal gedeprimeerd worden | zullen gedeprimeerd worden | zullen gedeprimeerd worden | zullen gedeprimeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gedeprimeerd worden | zou gedeprimeerd worden | zou/zoudt gedeprimeerd worden | zoudt gedeprimeerd worden | zou gedeprimeerd worden | zouden gedeprimeerd worden | zouden gedeprimeerd worden | zouden gedeprimeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gedeprimeerd | bent gedeprimeerd | bent/is gedeprimeerd | zijt gedeprimeerd | is gedeprimeerd | zijn gedeprimeerd | zijn gedeprimeerd | zijn gedeprimeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gedeprimeerd | was gedeprimeerd | was gedeprimeerd | waart gedeprimeerd | was gedeprimeerd | waren gedeprimeerd | waren gedeprimeerd | waren gedeprimeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedeprimeerd zijn | zult gedeprimeerd zijn | zult gedeprimeerd zijn | zult gedeprimeerd zijn | zal gedeprimeerd zijn | zullen gedeprimeerd zijn | zullen gedeprimeerd zijn | zullen gedeprimeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedeprimeerd zijn | zou gedeprimeerd zijn | zou/zoudt gedeprimeerd zijn | zoudt gedeprimeerd zijn | zou gedeprimeerd zijn | zouden gedeprimeerd zijn | zouden gedeprimeerd zijn | zouden gedeprimeerd zijn |