denivelleren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van denivelleren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | denivelleren | te denivelleren | ||||||
toekomend | zullen denivelleren | te zullen denivelleren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gedenivelleerd | te hebben gedenivelleerd | ||||||
toekomend | gedenivelleerd zullen hebben | gedenivelleerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
denivellerend | gedenivelleerd | ev. denivelleer |
mv. verouderd denivelleert |
denivellere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | denivelleer | denivelleert | denivelleert | denivelleert | denivelleert | denivelleren | denivelleren | denivelleren | |
verleden (o.v.t.) | denivelleerde | denivelleerde | denivelleerde | denivelleerde | denivelleerde | denivelleerden | denivelleerden | denivelleerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal denivelleren | zult/zal denivelleren | zult/zal denivelleren | zult denivelleren | zal denivelleren | zullen denivelleren | zullen denivelleren | zullen denivelleren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou denivelleren | zou denivelleren | zou(dt) denivelleren | zoudt denivelleren | zou denivelleren | zouden denivelleren | zouden denivelleren | zouden denivelleren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gedenivelleerd | hebt gedenivelleerd | hebt/heeft gedenivelleerd | hebt gedenivelleerd | heeft gedenivelleerd | hebben gedenivelleerd | hebben gedenivelleerd | hebben gedenivelleerd | |
verleden (v.v.t.) | had gedenivelleerd | had gedenivelleerd | had gedenivelleerd | hadt gedenivelleerd | had gedenivelleerd | hadden gedenivelleerd | hadden gedenivelleerd | hadden gedenivelleerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedenivelleerd hebben | zal/zult gedenivelleerd hebben | zult/zal gedenivelleerd hebben | zult gedenivelleerd hebben | zal gedenivelleerd hebben | zullen gedenivelleerd hebben | zullen gedenivelleerd hebben | zullen gedenivelleerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedenivelleerd hebben | zou gedenivelleerd hebben | zou/zoudt gedenivelleerd hebben | zoudt gedenivelleerd hebben | zou gedenivelleerd hebben | zouden gedenivelleerd hebben | zouden gedenivelleerd hebben | zouden gedenivelleerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gedenivelleerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gedenivelleerd | er is gedenivelleerd | |||||||
verleden | er werd gedenivelleerd | er was gedenivelleerd | |||||||
toekomend | er zal gedenivelleerd worden | er zal gedenivelleerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gedenivelleerd worden | er zou gedenivelleerd zijn |