• de·ni·vel·leert
vervoeging van
denivelleren

denivelleert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van denivelleren
    • Jij denivelleert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van denivelleren
    • Hij denivelleert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van denivelleren
    • Denivelleert!