• de·ni·vel·leer
vervoeging van
denivelleren

denivelleer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van denivelleren
    • Ik denivelleer. 
  2. gebiedende wijs van denivelleren
    • Denivelleer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van denivelleren
    • Denivelleer je?