• den·de·rend
vervoeging van: denderen
verbogen vorm: denderende

denderend

  1. onvoltooid deelwoord van denderen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen denderend denderender denderendst
verbogen denderende denderendere denderendste
partitief denderends denderenders -

denderend

  1. zeer goed
    • Het was gewoon geen denderende wedstrijd. Ik wil altijd het beste in mezelf naar boven halen, maar dat is me deze Premier League nog niet echt gelukt. [1] 
    • Stefan Küng heeft met een denderende tijdrit de macht gegrepen in de BinckBank Tour. De 24-jarige Zwitser van BMC won in Venray de race tegen de klok over 12,7 kilometer met groot machtsvertoon en neemt hierdoor de leiderstrui over van Nederlander Fabio Jakobsen. [2] 
     'Er zit me nog iets dwars, Jeroen. Om je de waarheid te zeggen, spookt dit al heel lang door mijn hoofd. ' Niet bepaald een denderende opening, dacht ze.[3]
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]