• den·de·ren·de
vervoeging van: denderen
verbogen vorm: denderendee

denderende

  1. verbogen vorm van denderend, het onvoltooid deelwoord van denderen

denderende

  1. verbogen vorm van de stellende trap van denderend
     'Er zit me nog iets dwars, Jeroen. Om je de waarheid te zeggen, spookt dit al heel lang door mijn hoofd. ' Niet bepaald een denderende opening, dacht ze.[1]