denderen
- den·de·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
denderen |
denderde |
gedenderd |
zwak -d | volledig |
denderen [3]
- absoluut met dreunend geluid zich voortbewegen of trillen
- De goederentrein denderde door het station.
- Lunchtijd aan de Vijzelgracht in Amsterdam. Het terras van een Italiaanse broodjeszaak staat vol dure damestassen. Kinderwagens denderen voorbij. Een zwerm hard lachende kantoormannen. Een jonge man met tatoeages leidt zijn vriendin naar de winkeldeur van patisserie Holtkamp, de etalage vol aardbeientaartjes. Uit een auto schalt: „De ultieme sportzomerrr.” De lucht is grijs.[4]
- ▸ Elke dag denderden vrachtwagens met groente, fruit en wijn van het Zuiden naar Parijs.[5]
- absoluut (elektrotechniek) (van contacten die van stand veranderen:) meerdere malen trillen alvorens de eindstand te bereiken
2. dreunend geluid maken
- Het woord denderen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "denderen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "denderen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ denderen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Jutta Chorus 1 juli 2016
- ↑ Weblink bron Peter Giesen“Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be